Tests van de Graviton 2-chips van AWS illustreren dat de servers voor traditionele workloads een onklopbare prijs-prestatieverhouding hebben.
Vorig jaar kondigde AWS Graviton2 aan: een eigen 64 core-tellende chip gebaseerd op de Arm Neoverse N1-architectuur. Bij de initiële introductie van de chip was er nog sprake van 32 rekenkernen, maar dat verdubbelde uiteindelijk. Graviton2 is exclusief beschikbaar in instances van AWS, waar het gebruikers een goedkoper alternatief moet bieden tegenover traditionele x86-servers. AWS positioneert de chip zo tegenover instances met Intel- of AMD-hardware aan boord.
Vergelijkende test
Anandtech onderzocht die claim met een uitgebreide test. De website zette drie EC2 instances met een vergelijkbare prijs tegenover elkaar: m6g met Graviton2 aan boord en een prijs van 2,464 dollar per uur, de AMD Epyc-gebaseerde m5a die je voor 2,752 dollar per uur huurt, en tot slot een m5n-instance met Intel-hardware die met 3,808 dollar per uur veruit het duurst is. De keuze viel op deze selectie omdat die wat prijs betreft het dichtst aansluit bij Graviton2. Wat specificaties betreft, is er immers een groot verschil.
Graviton2 is zoals gezegd een 64 core-chip. De cpu heeft 32 MB gedeeld L3-cachegeheugen aan boord en is geklokt op 2,5 GHz. De Arm-architectuur maakt echter dat de specificaties niet zomaar te vergelijken zijn met die van de twee x86-concurrenten.
Intances
In de m5a-instance vinden we een (ietwat verouderde) AMD Epyc 7571 met 32 kernen en 64 threads. De kloksnelheid van de cpu loopt tussen de 2,5 GHz en de 2,9 GHz en de chip is uitgerust met 8 GB aan L3-cache per quadcore-chiplet. De m5n-instance heeft een Intel Xeon Platinum 8259CL aan boord met 32 beschikbare rekenkernen verdeeld over twee sockets. Per socket heeft de cpu 35,75 MB L3-cache ter beschikking.
Uit de tests blijkt dat de prestaties per kern het hoogste liggen bij AMD en Intel. De AWS-chip presteert minder goed, onder andere omwille van de grote pool gedeeld cachegeheugen en de strijd om geheugen tussen de verschillende threads. Daar staat tegenover dat de chip dubbel zoveel fysieke kernen in de strijd kan werpen aan een prijskaartje dat merkbaar lager is dan dat van de m5a en m5n-instances.
Dat zorgt ervoor dat Graviton2 in vrijwel alle gevallen de beste prestaties biedt.
Bovenstaande grafiek toont de kostprijs om een identieke intensieve workload te draaien op de drie geteste instances. Daaruit blijkt duidelijk dat Graviton2 de interessantste keuze is. Deze tendens vinden we terug in de meeste tests die Anandtech uitvoerde. Uitzonderingen zijn de gevallen waarin de Xeon-instance met zijn dubbele sockets en bijhorende hogere geheugenbandbreedte het voordeel haalt. De cijfers suggereren bovendien dat de nieuwere AMD Epyc-chips in verhouding een stuk beter zouden presteren, maar dat werd net getest.
Grote verschuiving
Voor de liefhebbers staat het hele onderzoek uitgebreid beschreven op Anandtech. Wat je daarvan moet meenemen, zijn twee zaken. Eerst en vooral toont AWS aan dat Arm wel degelijk competitief kan zijn met x86 in datacenters onder de juiste omstandigheden. Verschillende OEM’s werken aan Arm-hardware voor het datacenter, maar de omarming daarvan ging de niche vooralsnog niet voorbij. Met Graviton2 laat AWS eigenhandig zien dat x86 geen verplichting is voor wie zware workloads in de cloud wil draaien.
Vervolgens illustreert het de macht en ambitie van AWS zelf. De publieke cloudprovider kan zich met chips zoals Graviton2 een stuk minder afhankelijk maken van Intel en AMD. Dat geeft AWS zelf meer flexibiliteit om z’n eigen ding te doen, maar ook om te concurreren met Azure en GCP. Om gelijkaardige prestaties te bieden, zijn zij immers wel afhankelijk van duurdere x86-chips van traditionele vendoren.
Of de cijfers de grote massa zullen overtuigen om Graviton2 te omarmen, is afwachten. Ze tonen in ieder geval aan dat er zowel op financieel als op prestatievlak een duidelijke reden is om het te overwegen.
Lees ook: Veilig in de cloud: waarom AWS zijn eigen chips ontwikkelt