België is de slechtste leerling van de Europese klas als het op de uitrol van glasvezel aankomt. Hoe komt dat? Een historische erfenis en administratieve en praktische obstakels vertragen de inhaalrace.
Zowel de FOD Economie als de Europese Commissie namen onlangs de Belgische ICT-infrastructuur onder de loep. Van zowel de eigen federale overheid als het uitvoerende orgaan van Europa krijgt ons land een mooie onderscheiding. Toch staat er op beide rapporten één dikke buis: de beschikbaarheid van glasvezel is ondermaats.
lees ook
Digitale tweespalt in België: grote bedrijven leiden de dans, kmo’s hinken achterop
In 2024 was ruim dertig procent van het Belgische grondgebied gedekt door glasvezel. Daarmee scoort België, ondanks een mooie inhaalbeweging ten opzichte van 2023, ruim onder het Europese gemiddelde van 63 procent. Ons land staat op de 27e plaats in de Europese Unie en wie het aantal lidstaten kent, weet dat dat geen plaats is om trots op te zijn.
Hoe komt het dat België zo ver achterloopt? ITdaily voelde de telecomproviders zelf aan de tand. Proximus, Orange en Eurofiber gingen in op onze vragen, Telenet verwees ons naar het sectorstandpunt van Agoria.
Historische achterstand
België heeft de glasvezelrace eigenlijk al verloren nog voor ze goed en wel begonnen was. Erik De Herdt, Legal & Regulatory Affairs Manager bij Eurofiber België, wijst naar ‘historische keuzes’ als hoofdoorzaak van de huidige achterstand. Providers hebben lang geteerd op de coax-netwerken die er al lagen. “Door de goede kwaliteit van bestaande netwerken was de urgentie lange tijd minder groot”, beaamt Proximus in zijn reactie.
Agoria ziet ook praktische en administratieve obstakels. De hoge verhardingsgraad van België maakt de infrastructuurwerken moeilijker en vooral kostelijker: de kosten voor providers zouden in België tot veertig procent hoger liggen dan in buurlanden. Complexe vergunningen en lokale taksen maken de glasvezeluitrol in België een ‘start-stop-verhaal’, waarbij werken worden opgestart, maar niet altijd worden afgerond.
Proximus en Eurofiber verwijzen als derde verklaring naar het complexe regelgevende kader in ons land. De overheid heeft samenwerkingen tussen providers lang in de weg gestaan. “Beleidsmakers ontbraken lange tijd de visie om een gunstig regelgevend klimaat op te zetten, voornamelijk dan voor een toekomstbestendige infrastructuur op lange termijn”, zegt De Herdt.
Glasvezel nog niet voor iedereen
Een inhaalbeweging is ingezet. De dekkingsgraad van glasvezel steeg van 2023 tot 2024 met zes procent. Agoria prijst de investeringen die de providers maken en noemt de glasvezeluitrol ‘het grootste infrastructuurproject in België na Oosterweel’. Glasvezel beperkt zich echter tot stedelijke gebieden: in landelijke gebieden bedraagt de dekking amper twee procent, blijkt uit cijfers van telecomregulator BIPT.
Proximus reageert dat het onder zijn klanten aan een dekkingsgraad van veertig procent zit en wil dat dit jaar naar vijftig procent verhogen. In stedelijke gebieden doet het dat zelf, in landelijke gebieden wordt met lokale partners gewerkt. Orange zegt dat het tegen 2030 zeventig procent van Vlaanderen en tegen 2040 tweederde van het vaste netwerk in Brussel en Wallonië van glasvezel wil voorzien.
Bedrijven liggen voorop in de adoptie van glasvezel, benadrukt Eurofiber op zijn beurt, dat zich specialiseert in glasvezelinfrastructuur voor de zakelijke markt. Het bedrijf legde verspreid over België en buurlanden al meer dan 75.000 kilometer glasvezel voor bedrijvenparken, overheden, scholen, ziekenhuizen en datacenters.
De meeste bedrijven zijn vandaag al wel aangesloten op glasvezel, terwijl de adoptie bij consumenten nog een extra zetje kan gebruiken, merkt Proximus op. Zeven op tien klanten neemt gemiddeld binnen het jaar een (vaak duurder) glasvezelabonnement eens het in hun straat ligt. Orange deelt geen cijfers over de huidige adoptiegraad van glasvezel bij zijn klanten.
Volwaardig of hybride?
Het ene glasvezelnetwerk is het andere niet. Er bestaan verschillende niveaus die onderscheiden worden op basis van tot waar de glasvezelkabels getrokken worden. Veel glasvezelnetwerken in België zijn eigenlijk geen ‘volwaardige’ glasvezel, maar hybride netwerken bestaande uit glasvezel en coax.
Bij een FTTC-netwerk (fiber tot he cabinet) wordt glasvezel maar tot aan de verdeelkast in een straat getrokken en bestaat het laatste stukje tot je woning of kantoorgebouw meestal uit koper. Deze hybride netwerken haalt zelden dezelfde ‘multigigabit’ snelheden die met glasvezel mogelijk zijn. Orange kreeg onlangs een tik op de vingers in de rechtbank omdat het hybride glasvezel als volwaardige glasvezel adverteert.
Een FTTH- (fiber tot he home) of FTTB-netwerk (fiber to the building) trekt de glasvezelkabels door tot een centraal verdeelpunt in het huis of gebouw van de ontvanger. Coax is hier zo goed als verdwenen, maar enkel FTTP (fiber to the premises) bestaat voor de volle honderd procent uit glasvezel. De studies van FOD Economie en de EU kijken naar de beschikbaarheid van dit type. Hoe verder de glasvezel reikt, hoe sneller het netwerk in theorie is.
Coax is eindig
De beperkte aanwezigheid van ‘volwaardige’ glasvezel heeft op korte termijn nog geen gevolgen. Zowel FOD Economie als de EU merken op dat de gemiddelde kwaliteit van het breedbandinternet zeer betrouwbaar is in België. Die oude, gouden coaxkabels doen dus nog steeds hun werk, maar providers zijn het unaniem eens dat glasvezel de toekomst is.
lees ook
Coax is eindig, glasvezel niet: waarom fiber weinig te vrezen heeft van 5G of satelliet
“De vraag naar meer bandbreedte, redundantie en een lagere latency stimuleert de investeringen in glasvezel. De praktische bandbreedtelimieten van glasvezel kennen we eigenlijk nog niet, omdat we maar een klein stukje van het spectrum gebruiken. Dan is er nog de ecologische component: een kabelnetwerk is eigenlijk niet zo duurzaam omdat het uit vele actieve componenten bestaat die allemaal energie verbruiken. Fiber verbruikt veel minder”, zegt Eurofiber.
Orange lijkt het meest vast te houden aan coax. De provider wil blijven investeren in hybride netwerken en gaat er prat op dat het ook daarmee ‘gigabitinternet’ kan leveren aan 95 procent van zijn klanten in heel België. HFC-standaarden zoals DOCSIS blijven verder ontwikkelen om de snelheid en stabiliteit van hybride netwerken te verbeteren.
“Ons doel is om een goed evenwicht te vinden tussen glasvezel en onze bestaande infrastructuur, zodat we klaar zijn voor de toekomst. We zullen niet overhaast en massaal glasvezel uitrollen waar dat niet direct nodig is”, zegt Orange in een reactie. Ook Proximus, dat nochtans wel vol de glasvezelkaart trekt, ziet in minder bevolkte gebieden nog een toekomst voor gemengde netwerken.
De praktische limieten van glasvezel kennen we eigenlijk nog niet.
Erik De Herdt, Legal & Regulatory Affairs Manager Eurofiber België
Vriend en vijand
De Europese Unie voert de druk op. De Digital Decade-doelstellingen leggen iedere lidstaat specifieke doelstellingen op rond de beschikbaarheid van snel en performant internet. België is op de goede weg, maar zal met glasvezel een tandje moeten bijsteken, geeft ook de sector toe.
De providers geloven dat samenwerkingen binnen en buiten de sector vooral in landelijke gebieden voor een versnelling kunnen zorgen. Proximus en Eurofiber vinden elkaar in Fiberklaar, Telenet richtte met Fluvius de joint-venture Wyre op en Proximus en Orange kondigde recent te willen samenwerken in Wallonië. Die partnerships werken maar zo goed als dat de providers met elkaar overeenkomen en in een sector met stevige concurrentie is dat niet evident.
“Samenwerkingen vragen goede afstemming, transparantie en een gedeelde langetermijnvisie. Zonder duidelijke afspraken verlopen joint ventures stroef. Maar als sector moeten we verder durven denken dan concurrentie alleen”, merkt De Herdt namens Eurofiber op.
Kan België de achterstand nog ombuigen? De Herdt besluit op een positieve noot: “De doelstelling van gigabitconnectiviteit voor alle burgers tegen 2030 is ambitieus, maar absoluut haalbaar. Op voorwaarde dat er sterk wordt ingezet op een gunstig investeringsklimaat, samenwerking, schaal en open infrastructuur”.